En de duisternis heeft het niet begrepen

Eigenlijk is dit geen Kerstverhaal. Het is niet eens een verhaal; het is een verslag, een doodgewoon verslag van iets dat ergens gebeurde. En dan mist het zelfs nog de actualiteit die een verslag gewoonlijk kenmerkt, want het is al meer dan vijftig jaar geleden gebeurd. Wie bekommert zich daar nu nog om? Maar het kerstverhaal, het echte kerstverhaal, was tenslotte ook niet zomaar een verhaal. Ook dát is oud nieuws, van zo’n tweeduizend jaar geleden. Wat doen dus die paar decennia ertoe? Overigens bestaat er nóg een eigenaardige overeenkomst, al zult u die misschien wat vergezocht vinden. Het oude kerstverhaal speelde zich af in een stal. Dat van ruim vijftig jaar geleden gebeurde ook in een stal. Nu ja, geen echte stal, maar het leek er wel veel op. Het was een sombere loods, waarin een vrijwel permanente duisternis heerste. Maar daarbuiten straalde het licht fel en glorieus, zowel overdag als ’s nachts. Die loods stond namelijk in een tropisch gebied, onder een gloeiende, brandende zon, maar ook onder een fantastische sterrenhemel. En een maan, die veel groter leek dan men ooit in Europa ziet.

Er woonden mensen in die loods, hoewel ‘wonen’ een beetje te sterk is uitgedrukt. Ze waren er opgeborgen. Want iets verder, daarbuiten, liet de zon of de maan kleine vonkjes glinsteren vanaf het prikkeldraad, voorzover dat in de loop van de jaren niet al was verroest. Want het duurde nu al jaren – of waren het misschien eeuwen? Je kon het zo niet zeggen – je was te moe en te ziek en te zwak om zelfs de uren en de dagen bij te houden. Dat deed je in het begin. Nu was dat allang voorbij. Je werd meer met de eeuwigheid geconfronteerd dan met de dag of het uur. Want er stierven er zoveel, naast je en overal om je heen, door honger, dysenterie, andere tropische ziekten – of alleen maar omdat ze niet meer wilden leven. Hun laatste sprankje hoop was uitgedoofd. Niettemin probeerden we het nog een beetje te rekken in dat concentratiekamp. Waarom, ach dat wist je eigenlijk niet meer. Aan het einde van de oorlog, aan bevrijding kon je allang niet meer geloven. Je leefde verder uit een soort routine, in een verdoofde toestand, afgestompt, en met nog maar één drift, die zo nu en dan als een wild beest naar je keel sprong: eten, eten, maakt niet uit wat. Maar er was niets, we werden systematisch uitgehongerd. Zo nu en dan ving iemand wel eens een slang, of een ander dier, een rat bijvoorbeeld. Besteed er maar geen aandacht aan, niemand die het overleefd heeft praat daar nog graag over. Er was één man in dat kamp, die nog iets eetbaars bezat. Een kaars. Een gewone waskaars. Natuurlijk had hij die destijds niet meegenomen of bewaard om op te eten. Een normaal mens eet geen kaarsvet, hoewel ze zeggen dat de Kozakken er vroeger gek op waren. Hoe dan ook: het is vet, dat moet je niet onderschatten wanneer je alleen maar uitgeteerde geraamten om je heen ziet – waarin je ook jezelf herkent.

Als de marteling van de honger helemaal niet meer was uit te houden nam hij die kaars – die hij goed had verborgen in een verfomfaaid koffertje en hij kloof eraan. Maar hem opeten deed hij niet. Hij beschouwde die kaars als zijn laatste redding. Op een keer toen iedereen krankzinnig werd van de honger (en dat zou nu niet zo lang meer duren) zou hij die kaars opeten. Ik hoop niet dat u het gek of weerzinwekkend vindt. Ik, die zijn kameraad was, vond het heel gewoon in die tijd. Hij had mij trouwens een klein stukje van die kaars beloofd. Het werd mijn levenstaak, mijn voortdurende zorg, erop te letten dat hij de kaars achteraf toch niet helemaal alleen opat. Ik beloerde en bespioneerde hem en zijn koffertje dag en nacht. Misschien bleef ik wel in leven, omdat ik zo’n belangrijke taak te vervullen had.

Op een dag ontdekten we dat het Kerstmis was. Heel toevallig was iemand daarachter gekomen, na langdurige berekeningen aan de hand van kleine streepjes en inkervingen in een balk. Hij vertelde het aan iedereen. ‘Volgend jaar Kerstmis zijn we thuis’, voegde hij er nogal mat en emotieloos aan toe.

We knikten, of reageerden helemaal niet. Dat hadden we nu al een paar jaar gehoord. Toch waren er nog wel een paar die zich daaraan vastklampten. Je kon immers nooit weten. Dat was heel vreemd om te zeggen. Het klonk als een zwak, nauwelijks hoorbaar geluid uit een onafzienbare verte, iets volkomen onwerkelijks uit een ver, ver verleden.

Toen zei iemand – misschien zonder enige bedoeling, maar misschien ook wel, daar ben ik nooit achter gekomen – ‘Met Kerstmis branden de kaarsen en luiden de klokken’. Nu moet ik zeggen dat die opmerking langs de meesten van ons heenging. Ze interesseerde ons niet, ze sprak over iets dat geheel buiten ons bestaan viel – maar toch had ze de wonderlijkste en meest onverwachte gevolgen.

Toen het al laat in de avond was geworden, en iedereen daar zo’n beetje op de planken lag, met zijn eigen gedachten, of eigenlijk helemaal zonder gedachten, werd mijn vriend onrustig. Hij schoof naar zijn koffertje en haalde de kaars tevoorschijn. Ik kon het heel goed zien in het donker, die witte kaars. Hij eet hem op, dacht ik – als hij nu maar aan mij denkt. En ik loerde naar hem, door mijn oogharen. Hij legde de kaars op zijn brits en ik zag hem naar buiten verdwijnen waar een klein vuurtje smeulde. Hij keerde terug met een brandende spaander. Als een spook dwaalde dat kleine vlammetje door de loods tot het zijn plaats weer bereikte, vlak bij mij. Toen gebeurde er iets vreemds; mijn vriend nam die spaander, dat vuur, en stak zijn kaars aan.

De kaars stond op zijn brits en brandde.

Ik weet niet hoe iedereen dat zo onmiddellijk ontdekte, maar het duurde niet lang of de ene schaduw na de andere schoof nabij, halfnaakte kerels, waarvan je de ribben kon tellen, met holle kaken en brandende honger-ogen. Zwijgend vormden die een kring om de brandende kaars. Eén voor één kwamen ze naar voren, die naakte mannen, ook de dominee en de pastoor. Je kon niet zien dat ze dominee of pastoor waren, want ze waren ook maar een stuk uitgemergelde ribbenkast, maar we wisten het toevallig.

De pastoor zei met een hese stem: ‘Het is Kerstmis. Het Licht schijnt in de duisternis.’ En toen zei de dominee: ‘En de duisternis heeft het niet begrepen.’ Het is, als ik mij niet vergis, uit het Evangelie volgens Johannes. Je kunt het in de bijbel vinden, maar die nacht, om deze kaars, was het geen geschreven Woord van eeuwen geleden. Het was een levende werkelijkheid, een boodschap voor dit uur en voor ons, voor ieder van ons. Want het Licht scheen in de duisternis. En de duisternis begreep het niet. Op dat moment beredeneerde je het niet zo, maar dat was wat we voelden, zwijgend rond dat Kerstlicht, die witte kaars, die spitse vlam.

Daar was iets heel bijzonders mee. Die kaars was witter en slanker dan ik daarna ooit heb gezien. En die vlam – het was een kaarsvlam die tot de hemel reikte waarin we dingen zagen die niet van deze wereld zijn. Ik zal nooit in staat zijn om daarover te vertellen – niemand van ons trouwens, die nu nog leeft. Dat was een geheim. Een geheim tussen het Kerstkind en ons. Want we wisten toen zeker dat Het bestond, dat Het leefde onder ons en voor ons. We zongen in stilte, we baden zonder een woord, en ook heb ik gehoord dat de klokken begonnen te luiden en dat een engelenkoor liederen aanhief. Ja, dat weet ik heel zeker en ik heb wel honderd getuigen, waarvan de meesten niet meer kunnen spreken. Ze zijn niet meer hier, maar dat betekent niet dat ze het niet meer zouden weten.

Daarginds, diep in de moerassen en de jungle, zongen ijle engelachtige stemmen kerstliederen voor ons en galmde het brons van duizend klokken.Waar dit alles vandaan kwam, dat blijft ook een geheim. Die kaars brandde hoger en hoger, spitser en spitser, tot aan het uiterste nokje van die hoge donkere loods en toen daardoorheen, tot aan de sterren, en alles werd wit van licht. Zoveel licht heeft later nooit meer iemand gezien. En we voelden ons vrij en opgeheven, en kenden geen honger meer. Die kaars had niet alleen mijn vriend en mij gevoed, die kaars had ons allemaal gevoed en sterker gemaakt. Er kwam geen einde aan het licht. En toen iemand zacht zei: ‘Volgend jaar Kerstmis thuis’, geloofden we dat deze keer onvoorwaardelijk. Want het licht had ons zelf die boodschap meegedeeld, het stond in vurige letters in die kerstvlam geschreven; u kunt mij geloven of niet, ik heb het zelf gezien. De hele nacht heeft de kaars gebrand. Er is geen kaars ter wereld die zo lang en zo hoog kan branden. Toen het ochtend was waren er een paar, die zongen. Dat was in geen jaren gebeurd. Die kaars heeft velen van ons het leven gered, want toen wisten we dat het nog de moeite waard was om verder te gaan, dat er ergens aan het eind op ieder van ons een thuis wachtte.

En dat was ook zo.

Sommigen zijn naar Nederland teruggekeerd, vóór het weer Kerstmis was. Ze vinden de kaarsjes aan onze kerstbomen maar klein, veel te klein. Ze hebben een groter licht gezien, dat nog altijd brandt. De meeste anderen zijn ook thuis gekomen vóór het weer Kerstmis was, ik heb zelf meegeholpen hen neer te leggen in de aarde achter ons kamp, op een droog plekje tussen het moeras. Maar toen ze stierven waren hun ogen minder dof dan vroeger. Dat was het licht van die vreemde kaars. Het Licht dat de duisternis niet had begrepen.

En de duisternis heeft het niet begrepen. Willem Brandt.

De Leerling Vrijmetselaar

De Leerling Vrijmetselaar

Gestadig werkend aan de ruwe steen
voelt hij zijn zware taak steeds zwaarder worden,
hij wanhoopt soms zich weder aan te gorden
tot deze plicht voor hem voor hem alleen.

Het stof verblindt zijn ogen, en de hand
tot bloedens toe gewond, met eelt en schaven,
weet hij zich tot de neederigste der slaven,
aanschouwt hij bukkend enkel steen en zand.

Maar als het licht plots op zijn arbeid speelt
gaat onverwachts een edele vorm verschijnen,
de zuivere kubiek, en alle pijnen
verzoeten en de diepste wonde heelt.

Hij kijkt omhoog, ontdekt de tempelboog
en weet opeens de koninklijke waarde
van ’t rusteloos buigen over stof en aarde,
en ziet zijn bouwsteen in de hoogste toog.

Willem Brandt

Beno Hofman onderzoekt vrijmetselarij, in Groningen!

Het is een beetje komkommertijd. Op het gebied van vrijmetselarij gebeurt er niet heel veel, terwijl de meeste loges in Den Haag bovendien op retraite zijn: in verband met de kerstdagen gesloten dus. Vanzelfsprekend volgen wij met veel belangstelling wat er in de ons omringende steden gebeurd.  De Loge “L’Union Provinciale” is de oudste Vrijmetselaarsloge van Groningen, waarin in 1843 de van origine Franse Vrijmetselaarsloge “L’ Union Maçonnique” is opgegaan. “L’ Union Provinciale” is opgericht in 1772 en heeft het Logenummer 17 gekregen. Met de oprichting werd de Vrijmetselarij in het Noorden van Nederland geïntroduceerd. Nu hebben wij in Den Haag ook oude loges (bovendien, de oudste) maar daar gaat het hier niet om. Wat aardig is aan deze loge, is dat Benno Hofman daar een enorm aardige televiesierapportage over heeft gemaakt.  Hofman is stadshistoricus van Groningen. Naast de presentatie van zijn televisieprogramma Beno’s Stad, publiceert hij regelmatig historische boeken en krantenartikelen. Op de lokale zender OOG TV presenteerde Hofman van 1998 tot 2010 het programma Beno’s Stad. Hierin belichtte hij elke week de geschiedenis van de stad Groningen. Benno gaat in deze uitzending op zoek naar het mysterie van de vrijmetselarij, in Groningen.

Wees een licht(je)

De tijd van de lichtfeesten is weer aangebroken. Kerstfeest, Sint Jan of Joelfeest, overal ter wereld wordt wel een lichtfeest gehouden.  Al van oudsher heeft de mens behoefte om licht in de duisternis te maken en om de duisternis te doen laten verdwijnen. We steken kaarsen, lampen en vuren aan en vragen de een of andere Schepper om de duisternis te laten verdwijnen. we staan een momentje stil bij de minderbedeelden in de wereld en overdenken ook nog even snel het afgelopen jaar. En na een Winter Sint Jan of na de kerstnacht spoeden wij ons naar de tafel des overvloeds en eten en drinken wij tot we erbij neervallen. Lekker gezellig, weg met de duisternis.

Ik wil even terug naar het momentje voor de minderbedeelden. Niet om een vingertje op te steken en niet om het feest van licht te verduisteren. Wel om een stukje bewustwording. Is het namelijk wel eens in u opgekomen om zelf een lichtje in de duisternis te zijn? Om 1 dag in deze donkere koude maand iemand een handreiking met warmte en liefde te geven om deze donkere periode door te komen? een kerstpakket naar de voedselbank, een kerstkaartje naar een gedetineerde of een zakje patat aan een dakloze geven is een lichtje geven dat nog lang blijft branden. Een dagje soep uitdelen of een eenzame oudere bezoeken vergt een dagje opoffering maar dan heb je ook wel wat! Je verspreid licht en je krijgt licht. Gelooft u mij als ik u zeg dat uw feest van Licht nog mooier wordt als u zelf het Licht verspreid.

Rest mij u warme, liefdevolle en fijne kerstdagen te wensen.

Auteur: Linda linda@haagseloges.nl


‘Vrijmetselaar wisselt graag van gedachten’

December is een maand van bezinning. Een bijzondere maand bovendien want binnen de vrijmetselarij wordt het rituaal van St. Jan uitgevoerd. Daarover een volgende keer meer. Afgezien van het feit dat deze maand belangrijk is, lijkt er niet veel te gebeuren. En dus is het nieuws schaars. Vandaar dat deze redactie heeft gekeken in recente archieven naar boeiend materiaal. Een van de overkoepelende organisaties van vrijmetselaars, in Nederland bovendien de grootste is De Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Kort voor de zomer is Willem Meijer benoemd als Grootmeester van het bestuur. In dagblad Trouw van 25 juni 2010 staat een kennismaking met deze bestuurder. De inhoud daarvan sprak ons dermate aan, dat wij besloten hebben om dat – in onze ogen – boeiende relaas ook hier te publiceren.

De Vrijmetselarij heeft in oud-actuaris Willem Meijer (64) een nieuwe ‘grootmeester’, de dertigste sinds 1756.

  1. U bent nu Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Een hele mond vol. „Bij Vrijmetselaren, in de wandeling ’de Orde’ genoemd, is een grootmeester de landelijk voorzitter. De Vrijmetselarij in Nederland is een vereniging uit 1756. Het is een mooi idee om in een lange traditie te werken. In Nederland zijn we een organisatie waarvan zesduizend mannen lid zijn, verspreid over zo’n honderdvijftig loges. Dat zijn autonome verenigingen die tegelijk deel uitmaken van de landelijke orde. Een bestuur van twaalf mensen faciliteert de loges onder leiding van de grootmeester.”
  2. Rond Vrijmetselarij hangt een sfeer van geheimzinnigheid. Wat doen jullie? „Een loge bestaat uit ongeveer veertig mannen die wekelijks bij elkaar komen. Vaak wordt er een lezing gehouden en daar discussiëren we achteraf over. Eén op de vier bijeenkomsten is de plechtige aanneming van een nieuweling ofwel diens bevordering tot gezel of verheffing tot meester. Zo’n ceremonie is omgeven met rituelen die nog hetzelfde zijn als in de achttiende eeuw.”
  3. Kan iedereen lid van de Orde worden? „In principe kan iedere volwassene toetreden tot de Vrijmetselarij. We kijken van te voren of het bij iemand past en of iemands komst succesvol is voor de loge. Wie vooral geïnteresseerd is in materie, mooie auto’s bij wijze van spreken, vindt het bij ons al snel saai of moeilijk. Je moet er plezier in hebben om van gedachten te wisselen over filosofische en levensbeschouwelijke vragen. We groeien niet snel hoewel we de laatste jaren aantrekkelijk blijken voor dertigers en veertigers. De gemiddelde leeftijd ligt hoger omdat mensen vaak tot hun dood lid blijven. Er zijn mannenloges, vrouwenloges en gemengde. In onze Orde gaat het uitsluitend om mannen.” Lees verder

Artikel overgenomen uit Trouw (25 juni 2010)

Warmte

Vind u nu ook niet dat de telefoon minder vaak overgaat? Of dat de deurbel steeds minder vaak rinkelt?  We hebben email, MSN, Skype, Hyves, LinkedIn, Facebook en Twitter. Als je ziek bent en je vermeldt dat op je social media, dan krijg je virtuele sinaasappeltjes, vitamientjes en knuffels of in het beste geval krijg je een respect of een “dat vind ik leuk” Het is alleen wel wrang als je net zeer slecht nieuws hebt geplaatst en je een “dat vind ik leuk” berichtje binnen krijgt. Berichten die je plaatst worden steeds minder gelezen omdat je een overload aan virtuele “vrienden” hebt. Ik zal eerlijk zijn, ook ik werk hier aan mee. Je hebt ook bijna geen keuze meer, je wordt meegesleurd in de ontwikkelingen van deze tijd.

Helaas bespeur ik deze “modernisering” ook in de Vrijmetselarij. Het is prachtig dat er mooie sites zoals deze op de digitale snelweg staan. De keerzijde is dat mijn inziens de warmte verdwijnt. Oudere Broeders en Zusters die geen internet hebben gaan buiten de boot vallen. Maar realiseren wij dat ons ook? Of hebben we het daarvoor net iets te druk gekregen. De telefoon oppakken om even te bellen is zoooo uit de tijd. daarmee wordt het voor de mens die geen internet heeft wel erg stil. Alhoewel ik digitaal ook helemaal “up to date” ben, mis ik ook het telefoontje met een belangstellende stem. Je krijgt een mailtje met de vraag hoe het is, je stuurt een mailtje terug met hoe het met je gaat en dat de koffie warm staat en vervolgens hoor je niets meer. Ik zie mailtjes over en weer vliegen hoe het met Broeder J. gaat. Iedereen is belangstellend over zijn gezondheid en iedereen is ook op de hoogte van zijn gezondheid, behalve Broeder J. En ondanks dat ik zelf ook in deze valkuil ben gestapt, baal ik hier enorm van! Want door de digitale “warmte” verliezen we wel de menselijke warmte die toch aanzienlijk prettiger is. een stem aan de oor, een bloemetje brengen ipv sturen geeft zoveel malen meer voldoening.  Internet is makkelijk om snel te informeren of op te zoeken maar biedt geen warme hand. Laten we weer even terug gaan naar de ouderwetse manier en elkaar even opzoeken of bellen. Want alleen zo blijft de zo bijzondere Broeder (Zuster)band bestaan.

Ik ga aankomende week naar Broeder J. Al zal broeder J. dat niet meer weten of mij herkennen maar Broeder J. heeft behoefte aan warmte en heeft in mijn maçonnieke weg, heel veel betekend.

Auteur: Linda linda@haagseloges.nl

Freemasonry Today

Soms komt een een artikel gewoon aanwaaien. Zoals vandaag bijvoorbeeld. Iemand wees mij op het blad ‘Freemaseonry Today‘ een uiterst leesbaar tijdschrift met een online variant waar bovendien alle artikelen in staan. In feite best een aanrader. Hoewel niet in het Nederlands (tip: Google kan de pagina helemaal vertalen als dat wenselijk is) is de inhoud goed te begrijpen, zelfs als Engels niet je moedertaal is.

Waar gaat Freemasenry Today over? Freemasonry Today is het orgaan van de (reguliere) vrijmetselaars, de Verenigde Grootloge van Engeland in het Verenigd Koningkrijk. Ieder lid krijgt een exemplaar toegezonden en wij kunnen de versie(s) online lezen. Op de website staat de volledige inhoud van (inmiddels) 46 nummers die de afgelopen zes jaar zijn verschenen. Het blijft natuurlijk wel een periodiek van onze broeders in het westen, dus staat er ook veel lokaal nieuws in. Maar toch is er meer. Neem de tijd en struin rustig door de verhelderende verhalen over  maçonniek onderwijs, boekbesprekingen et cetera. Nederland heeft natuurlijk zijn eigen periodiek (Ken U Zelve) en met een beetje goede wil zal die inhoud zich prima voor internet lenen. Tot dat moment wil ik u van harte deze Engelstalige website aanbevelen. www.freemasonrytoday.com